Ingebrekestelling - vergoeding van kosten, schaden en interessen, voortspruitende uit het niet nakomen eener verbintenis, is eerst dan verschuldigd, wanneer de schuldenaar, na in gebreke te zijn gesteld, nalatig blijft om de verbintenis te vervullen, of indien hetgeen de schuldenaar verplicht was te geven of te doen, slechts kon gegeven of gedaan worden binnen zekeren tijd, welken hij heeft laten voorbijgaan (1279 B. W.). De schuldenaar wordt ingebreke gesteld, hetzij door een bevel of andere soortgelijke akte, hetzij uit krachte der verbintenis zelve, wanneer deze medebrengt, dat de schuldenaar in gebreke zal zijn, door het enkel verloop van den bepaalden tijd (1274 B. W.). — Deze artt. hebben tot vele vragen en een uitgebreide jurisprudentie aanleiding gegeven. — Wat bijv. te verstaan onder bevel of andere soortgelijke akte ? Zijn hieronder alleen begrepen sommaties bij deurwaarders-exploot en andere gerechtelijke akten of ook aanmaningen per brief of telegram ? De rechtspr. beantwoordt deze vraag in ruimen zin, mits in de aanmaning duidelijk van den wil van den schuldeischer om nakoming te eischen, blijke. Een mondelinge aanmaning is echter in geen geval voldoende (zie H. R. 19 Dec. 1884, W. 5123 ; H. R. 9 Dec. 1892, W. 6283). — Omtrent de vraag, of de wanpraestatie door de i. s. slechts wordt geconstateerd of eerst door haar wordt in het leven geroepen, wordt verschillend gedacht. In den laatsten zin besliste de H. R. 29 Jan. 1915, N. J. blz. 485. — Bij hetzelfde arrest werd ook beslist, dat er geen bezwaar bestaat de ingebrekestellende sommatie reeds vóór de opeischbaarheid der verbintenis te doen. — Veelal wordt aangenomen, dat bij de aanmaning een bekwame termijn moet worden gelaten, waarin de gelegenheid openstaat alsnog te praesteeren. — In de praktijk worden meermalen dagvaarding en sommatie in één exploot vereeni|d ; de eerste geldt dan slechts voor het geval met aan de sommatie mocht worden voldaan. — Omtrent de vraag in welke gevallen i. s. een vereischte is, heerscht verschil van meening. De rechtspraak neemt niet spoedig aan, dat de schuldenaar, enkel door niets te doen, in gebreke is, zelfs niet, wanneer een tijdsbepaling voor de nakoming is gesteld; vast moet staan, dat daarmede werkelijk het stellen van een uitersten termijn voor de nakoming is bedoeld.
I. s. wordt echter slechts noodig geacht, wanneer van verzuim sprake kan zijn, dus niet in geval van handelen in strijd met de overeenkomst, zgn. positieve contractbreuk (vergel. H. R. 19 Nov. 1915, N. J. 1916, bl. 3). Ook indien de schuldenaar uitdrukkelijk te kennen geeft, dat hij niet wil nakomen, wordt meermalen een i. s. niet noodig geoordeeld. — De wet (1279 B. W., zie boven) eischt een i. s. uitdrukkelijk slechts, ingeval schadevergoeding wordt geëischt. Neemt men echter aan, dat verzuim van den kant van den schuldenaar door de i. s. niet alleen wordt geconstateerd, maar daardoor eerst ontstaat, zoo zal i. s. in dezelfde gevallen als waarin zij tot vorderen van schadevergoeding vereischt is, ook noodig zijn om op grond van wanpraestatie ontbinding eener overeenkomst (1302 B. W.) te verkrijgen. Om nakoming zonder meer te vorderen is i. s. echter overbodig. Een ‘critisch overzicht der rechtspraak betreffende de i. s. van de hand van Mr. H. L. Drucker vindt men in Rechtsgel. Mag. 1909; 1915.