Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 24-01-2019

Hiller

betekenis & definitie

Hiller - 1) Johann Adam geb. 1728 te Wendisch-Ossig bij Görlitz, overl. 1804 te Leipzig, toonkunstenaar en de eerste leider der nu nog zoo vermaarde Gewandhausconcerten te Leipzig. H., die een breede opleiding genoten had, zoowel muzikaal als wetenschappelijk, heeft een grooten en goeden invloed op het muziekleven in Duitschland uitgeoefend, vooral het zangonderwijs hervormd en in betere banen geleid. Als componist is hij in hoofdzaak bekend geworden door zijn vele zangspelen (men vindt alle titels bij Riemann), maar ook zijn kerkmuziek was van beteekenis. Eindelijk dient H. nog genoemd als schrijver over muzikale onderwerpen, o. a. vele biografische schetsen, verschillende zangmethodes en een Anweisung zum Violinspiel.

2) Ferdinand (von), geb. 1811 te Frankfort a/M., overl. 1885 te Keulen, toonkunstenaar ; studeerde onder Aloys Schmitt te Frankfort en onder Hummel te Weimar, maakte reizen on vestigde zich 1828 te Parijs, waar hij zeven jaren bleef en als een der beste pianisten gevierd werd. H. had te Parijs omgang met de voornaamste kunstenaars en was zeer bevriend met Berlioz. 1836 was H. weer in Duitschland terug ; na een korte werkzaamheid in Frankfort en Leipzig, ging hij (1847) als stedelijk kapelmeester naar Düsseldorf, en (1850) in dezelfde hoedanigheid naar Keulen, waar hij 34 jaren werkzaam was. Eén jaar voor zijn dood werd hij gepensionneerd. Hoewel hij een zeer vruchtbaar componist was, heeft H. geen enkel werk van blijvende waarde geschreven ; met hem is alles wat hij componeerde van het wereldtooneel verdwenen. H. was een geestig, fijngevoelig schrijver over muziek; zijn korte opstellen die meest als feuilleton in de Köln. Zeitung verschenen, zijn lezenswaard.
3) Philipp Friedrich, Duitsch dichter, 1699—1769, van wiens innige godsdienstige gedichten vele langen tijd populair zijn gebleven en eenige nog gezongen worden, bijv.: Weicht ihr Berge, fallt ihr Hügel; So lang ich hier noch walle ; en Mir ist Erbarmung widerlahren. — Uitgeg. door Ehmanu (1844).

< >