Hagel - Een vorm van atmosferischen neerslag, bestaande uit ijslichamen van de grootte van een erwt tot die van een sinaasappel, die in een groote verscheidenheid van vormen voorkomen. Gewoonlijk valt de h. als bolvormige of eivormige stukken ijs, of ook als kegelvormige stukken met afgeronde basis. Verder vindt men vooral bij grootere stukken lensvormige of plaatvormige stukken of ook wel zulke van zeer onregelmatigen vorm. In het laatste geval spreekt men van hagelsteenen, in het eerste van hagelkorrels.
Een enkele maal valt de hagel als mooi uitgegroeide hexagonale kristallen, die soms uit de hagelkorrels uitgegroeid schijnen te zijn ; meest echter zijn de hagelkorrels overdekt met onregelmatige, slecht gevormde kristallen. In de meeste gevallen bestaat de hagelkorrel of hagelsteen uit een troebele, ondoorzichtige, melkwitte kern, waaromheen zich meer of minder doorzichtige ijslagen hebben afgezet, die nu eens glashelder zijn, dan weer melkwit door ingesloten luchtblaasjes en die als de bladen van een ui of tulpenbol, de kern omhullen. Men onderscheidt bij goed gevormde hagelsteenen drie verschillende ijssoorten en wel de sneeuwachtige kern, de concentrische ijsomhulsels, en de heldere kristallijne ijsafzetsels, welke laatste echter niet in alle gevallen aanwezig zijn. Wat betreft de grootte, komen er hagelsteenen voor van die van een erwt tot zelfs van die van een meloen. Gewoonlijk is de afmeting der hagelsteenen in Midden-Europa niet veel meer dan die van een hazelnoot met diameter van 2 tot 3 c.M.; bij zeer hevigen hagelval kan de grootte van duiveneieren of zelfs van kippeneieren bereikt worden. Betrouwbare berichten maken melding van hagelsteenen van 500 tot 800 gram gewicht en diameter van 8 tot 10 c.M., enkele zelfs van 14 c.M. Bij hagelval in de tropen zijn groote hagelsteenen minder zeldzaam en wordt als gemiddelde grootte aangegeven, die van een erwt tot die van een citroen, in maten 20 tot 25 c.M. omvang en 60 tot 125 gr. gewicht, de grootste 25 tot 33 c.M. omvang en 280 tot 560 gr. gewicht. Dikwijls wordt echter melding gemaakt van hagelsteenen van 400 tot 800 gram.
De temperatuur der hagelkorrels is bij hun aankomst op den grond soms ver onder het vriespunt en kan naar gedane metingen tot — 15° C. bedragen. Het meest valt h. bij buiïg weer (Maartsche of N.-Wester buien); zware hagelval gaat veelal gepaard met onweer. De hagelval duurt zelden langer dan enkele minuten en volgt evenals de onweersbui zelve een bepaalde baan, langs welke hij nu eens sterker, dan weer minder sterk is, zoodat de aangerichte hagelschade op dicht bij elkaar gelegen plaatsen zeer verschillend kan zijn. De bijgevoegde figuur geeft aan het gebied, waarover in den nacht van 16 op 17 Juli 1918 eenige hagelbuien trokken, die op de gearceerde plekken zeer zware schade aanrichtten. In denzelfden nacht veroorzaakten verschillende hagelbuien op onderscheidene plaatsen in ons land hier en daar schade. Het aantal malen, dat in ons land hagel bij onweer voorkomt, is volgens de statistieken van het Meteorologisch Instituut 18; het meest komt hagelval voor in de maand Maart.
Voor het ontstaan van hagel is noodig een krachtige opstijgende luchtstroom, die regendruppels mee opvoert naar die lagen, waar de temperatuur ver onder het vriespunt is. De waterdruppels komen in het stadium van onderkoeling en worden, wanneer in een druppel zich ijs gaat vormen, tot ijsklompjes. Om de aldus gevormde kern zet zich verder ijs af, hetzij door directe sublimatie van waterdamp, hetzij door aanraking met kleine onderkoelde druppeltjes. Is de hagelkorrel groot en zwaar genoeg geworden om tegen den opstijgenden luchtstroom in te gaan vallen, dan groeit hij door het proces van sublimatie (wanneer hij als koud lichaam in warmere met waterdamp bijna verzadigde lagen komt) of door directe vereeniging met kleine druppeltjes voortdurend aan, waarbij zich het ijs afwisselend in glasheldere of in door luchtinsluitsels troebele lagen afzet. Op deze wijze is de laagsgewijze bouw van den hagelsteen te verklaren en geeft zijn structuur een getrouw beeld van den toestand der luchtlagen, waardoor hij achtereenvolgens viel.
Hoe krachtiger hoog in de atmosfeer de opstijgende lnchtbeweging is, van des te grooter hoogte komt de h., des te langer duurt zijn val, en des te grooter worden de hagelsteenen. De lokale verschillen in de intensiteit van den hagelval wijzen op het tijdelijke meer of minder krachtig tot ontwikkeling komen van de vertikale luchtbeweging, die de oorzaak van de hagelvorming is. De hagelkorrels met kristallijne stuctuur vallen alleen van geringe hoogte bij N. Wester buien. Een hierbij gevoegde figuur geeft een afbeelding van een hagelsteen ter grootte van een schoteltje van een theekopje en van een half pond gewicht op ware grootte, gevallen bij een hagelbui op 23 Augustus 1917 in het Leuvenumsche bosch. Steenen van dergelijken vorm en grootte lagen er verscheidene op het mos op afstanden van een halven Meter ongeveer; alle waren stervormig met knobbels en 5 tot 9 punten, in het midden eenigszins komvormig uitgehold.