Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 24-01-2019

Gems

betekenis & definitie

Gems - Rupicapra rupicapra, een antiloop, ter lengte van 1 M., met aan de spits naar achteren gekromde horens ter lengte van 25 c.M.; de kleur is des zomers rosbruin, des winters zwartachtig, met witten kop. Lichaam kort en gedrongen, pooten lang en forsch met dikke hoeven. Leeft in de Alpen, de Pyreneeën, de Abruzzen, de Karpathen, in den Balkan en den Kaukasus, in troepen tot 30 stuks bijeen; slechts de oude bokken leven buiten den bronsttijd op zichzelf. De gems voedt zich met het jonge groen der alpenstruiken, verder met alpenkruiden, grassen, enz., des winters ook met mos; zij behoeft overvloedig water, en zout is voor haar een groote lekkernij.

Zij klimt en klautert met onbegrijpelijke zekerheid en vlugheid, springt over 6 Meter breede afgronden, doet loodrechte sprongen in de diepte van soms 10 Meter, zwemt voortreffelijk en loopt met verwonderlijke snelheid. Hare zintuigen zijn uitermate sterk ontwikkeld. Bij het weiden zetten zij posten uit, die bij het minste teeken van naderend gevaar door een eigenaardig geschreeuw het sein tot een algemeene, overhaaste vlucht geven; zelfs rusten zij in een zoodanige houding, dat zij onmiddellijk op de vlucht kunnen gaan. De paartijd valt in de tweede helft van November en in het begin van December; einde Mei of begin Juni werpt het wijfje één jong (zelden meer), dat zes maanden zuigt en in het derde jaar volwassen is. — De gems bereikt een leeftijd van 20—25 jaren. Jong gevangen, worden zij zeer mak; ook zijn gevallen bekend, dat zij zich in den gevangen staat voortplanten.

De gemzenjacht is vermoeiend en gevaarlijk. Het vleesch van de gems is welsmakend; de huid geeft een fijne leersoort, veel gebruikt voor handschoenen. De haren langs de ruggegraat worden door de gemzenjagers bij wijze van een kokarde op den hoed gedragen. In de maag der gems komen soms ballen voor, de zg. gems- of bezoarballen, die, wijl men er geneeskracht aan toeschrijft, niet zelden duur worden betaald, hoewel zij volkomen waardeloos en nutteloos zijn. In de volksdichting der Alpenbewoners speelt de g. eenzelfde rol als de gazelle in de poëzie der morgenlandsche volken; zij is het middelpunt van een menigte sagen en ook van allerlei soort bijgeloof.

< >