Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 19-01-2019

Föhn

betekenis & definitie

Föhn - een in bergstreken voorkomende zeer warme en droge, locaal optredende wind, die in Centraal-Europa in de diep in het gebergte gelegen dalen in Vorarlberg in N.O.-Zwitserland en Wallis voornamelijk in de koudere jaargetijden meermalen en met zeer bijzondere eigenschappen zijn invloed doet gelden. Theorieën omtrent zijn ontstaansoorzaken zijn opgesteld o.a. door Billwiller, Hann, Maurer, Punter, v. Ficker, Trabert. De oorzaak van het tot stand komen van de F. is zuiver locaal en van het gebergte zelf afhankelijk; warme droge Föhnwinden komen toch niet alleen in de Alpen, doch ook in andere gebergten overal op aarde voor, o.a. aan de Oostkust van Groenland en de Westkust van Kaapland bij den Tafelberg. Het karakteristieke van den F. is, dat hij van de bergkammen of van een zadel of pas naar beneden waait en zeer droge en warme lucht aanvoert, ook al komt hij van de gebieden van eeuwige sneeuw of van over gletschers.

Hij volgt de richting der dalen en is daardoor niet overal gelijk gericht. Aan de N.zijde der Alpen in de O.W. of N.Z. verloopende dalen komt de F. voor als een Z.O. tot W.Z.W.lijke wind (Zuid-Föhn); in Wallis (Bhónedal) is de richting O. tot N.O.; aan de Italiaansche zijde van de Alpen vinden wij de Noord-Föhn. In het algemeen kan de F. bij elke windrichting voorkomen; of de wind het Föhn-karakter heeft hangt slechts af van de richting der gebergten, welke aanleiding zijn tot zijn ontstaan. Bij winden, welke lucht uit Zuidelijke althans uit warmer streken aanvoeren, treden de Föhneigenaardigheden sterker op den voorgrond. Het gebied van den Föhn wind in de Alpen strekt zich uit van Genève tot Salzburg; de windkracht, de warmte en de bijzondere droogte zijn het grootst laag in de dalen. Het krachtigst komt hij tot ontwikkeling in hot Illdal (Vorarlberg) bij Bludenz, in het Rijndal tot aan het meer van Constanz. In het dal van den Linih tot omstreeks Zürich, van den Reusz met den Engelberger Aa tot tegen Muri, van den Aar bij en boven Meiringen en in het Rhônedal tot het meer van Genève. In de hoogere streken aan den bovenloop van den Rijn, den Linth, den Reusz en evenzoo van den Rhône woedt hij somtijds met orkaankracht.

Met den afstand tot de hoofdketen der Alpen neemt ook de kracht van den F. af. Op het grootste deel der Zwitsersche en Beiersche hoogvlakten, in den Jura enz. is het heerschen van F. in de Alpendalen slechts bemerkbaar aan een geringe verhooging der temperatuur en aan afname der vochtigheid. De Noordföhn aan de Z.-zijde der Alpen bereikt niet de sterkte van de Zuidföhn aan de andere zijde. De aan de O.-kust der Adriatische Zee bij Triëst bekende Bora is eveneens een wind van het Föhnkarakter te beschouwen. Het bijzondere karakter van den F. spreekt uit volksnamen als Schneeschmelzer, Traubenkocher, enz. In het voorjaar zwellen bij F. de bergbeken en rivieren sterk en vormen zich veel lawines. Temperaturen van +18° tot +20° C. midden in den winter zijn bij F. volstrekt niet zeldzaam. Het doorkomen van den F. geschiedt met sterke rukwinden (F.-stooten), waarbij de temperatuur plotseling zeer sterk stijgt (10° tot 15° C.). Aan de andere zijde der Alpen is het weer dan vochtig en kil met veel regen en sneeuw.

In den zomer komen bij F. buitengewoon hooge temperaturen voor, vooral in verder van het gebergte afgelegen streken (München, Weenen, Westkust der Bothnische Golf). De F. gaat verder gepaard met een typischen bewolkingstoestand. Tegen de bergkammen aan de Westzijde vormt zich de zoog. Föhnmuur, een wolkenmassa waarin een heftige turbulente beweging is waar te nemen, doch die tegen de bergwanden blijft hangen. Een dergelijke F.-bewolking wordt ook veel waargenomen in Oost-Groenland en Zweden en veroorzaakt het ontstaan van het „tafellaken” op den Tafelberg in Z.-Afrika.

In de Alpen telt men 30 tot 40 F.-dagen per jaar. Op dagen, waarop de wind het besliste F.-karakter heeft, is de barometer zeer onrustig en geeft hij voortdurend kleine, golfvormig verloopende luchtdrukschommelingen te zien. De uitvoerigste studies over den F. zijn die van den Oostenrijkschen meteoroloog Von Ficker (Innsbrücker Föhn-studien I—IV. Denkschr. d. K. Ak. d. Wiss. in Wien Bd. 78, 1905).

< >