Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 19-01-2019

Flèchier

betekenis & definitie

Flèchier - (Valentin—Esprit), Fr. schrijver en redenaar, geb. te Pernes, bij Avignon, in 1632, overl. te Montpellier, in 1710. Hij trad in de orde der „Frères de la Doctrine chrétienne”, waar hij ook zijn eerste opleiding genoten had, maar verliet deze reeds in 1668 om zich te Parijs te vestigen, waar hij, dank zij zijn buitengewone gaven op letterkundig gebied, een welkome gast was in de salons en kort daarna benoemd werd tot voorlezer van den Dauphin. Zijn preeken maakten grooten opgang, vooral zijn Oraisons funèbres, b.v. die over Turenne (1676) en Montausier (1690). Zij zijn het werk van een talentvol litterator, van een „bel esprit”, die vóór alles wil schitteren.

In 1673, te gelijkertijd met Racine, werd hij lid van de Fransche Academie. Sedert 1687 was hij bisschop van Nîmes. F. is ook de schrijver van Mémoires sur les Grands jours tenus à Clermoti en 1665 en van eenige andere historische werken. — Zie: Brunetière, Histoire et littérature II; Taine, Essais de critique et d’histoire.

< >