Fife, graafsch. in O.-Schotl., het schier-eil. omvattend, dat ten N. begrensd wordt door de Firth of Tay, ten O. door de Noordzee en ten Z. door de Firth of Forth; oppervl. 1300 K.M.2; 268.000 inw. Het graafsch. wordt ingenomen door een laagvl., die door twee, Z.W.—N.O. loopende, heuvelruggen wordt doorsneden. De laagvlakte ertusschen is het dal van de Eden. Het graafschap is rijk aan mineralen.
Naast de steenkool- en ijzermijnen zijn er kalk- en zandsteengroeven. — Het klimaat van F. is droog in vergelijking met dat van de W.-kust van Schotland; de jaarl. temperatuurschommelingen zijn aan de O.-kust echter grooter dan in het W. Meer dan de helft van de opp. is, o.a. door groote ontginningen, voor den landbouw geschikt. Wat den tarweverbouw betreft, neemt F. een eerste plaats in onder de Schotsche graafsch. Verder levert de landbouw op: haver, gerst, aardappelen en wortelen. Naast den landbouw is ook de veeteelt (schapen, runderen, paarden, varkens) een belangrijk middel van bestaan. Een eerste plaats neemt F. in op het gebied van de linnen- en de papierindustrie.
Daarnaast bloeit de ijzer- en machineindustrie, terwijl ook de steenbakkerijen en de scheepstimmerwerven van beteekenis zijn. Ook veel visscherij. Groote hoeveelheden visch worden uitgevoerd naar het vasteland. De drie voornaamste havenplaatsen zijn Kircaldy, Burntisland en Methil. De hoofdstad is Cupar aan de Eden.