Episcopius (simon) - geb. te Amsterdam 1583, werd op 17jarigen leeftijd als alumnus der stad Amsterdam opgenomen in het Staten-College te Leiden, studeerde daar drie jaar philosophie, vervolgens theologie onder leiding van Gomarus, Trelcatius en Arminius, koos in den strijd tusschen Gom. en Arm. partij voor den laatsten, met wien hij zeer bevriend werd. In 1609 studeerde hij nog te Franeker, terwijl hij 1610 pred. te Bleiswijk werd. Hij was een der onderteekenaars van de bekende Remonstrantie, was tegenwoordig bij de Haagsche conferentie in 1611, werd 1612 benoemd tot hoogl. te Leiden als opvolger van Gomarus. Die benoeming viel bij velen niet in den smaak, omdat men hem niet voor zuiver in de leer hield.
Hij werd van Socinianisme beschuldigd, omgang met Jezuïeten hem verweten; de Leidsche predikant Hommius viel hem heftig aan. De vergadering der Remonstrantsche predikanten in den Haag in Febr. 1616 woonde hij bij; een 16 Sept. 1618 te ’s-Gravenhage door hem gehouden preek gaf aanleiding, dat een aanklacht tegen hem bij de Staten werd ingediend. Met Polyander moest hij als afgevaardigde der Leidsche academie de Dordsche Synode bijwonen, maar hij werd niet als zoodanig toegelaten. Hij werd echter beschouwd als beschuldigde en geciteerde met de Remonstranten. De brief, waarin de geciteerde Remonstranten zich bij de Staten-Generaal beklaagden, is door hem geschreven. Ook hij behoorde tot hen, tegen wie de synodale sententie van 6 Mei 1619 werd uitgesproken en aan wie 5 Juli d. a. v. de sententie van verbanning der Staten voorgelezen werd. Hij vertrok naar Antwerpen, waar de Remonstrantsche broederschap werd opgericht. Hij was een harer drie buitendirecteuren en de samensteller van de Confessie der Remonstranten.
Hij schreef zijn Noodige Verantwoordingen der Remonstranten, enz. Met Wtenbogaert hield hij langen tijd verblijf te Rouaan. In 1625 mocht hij naar het vaderland terugkeeren en hier wijdde hij ook verder al zijn kracht aan de bevordering van de belangen der Remonstranten, vooral als leeraar der Remonstr. gemeenten te Rotterdam en Amsterdam. Hij trad in 1634 als eerste hoogleeraar op aan de toen door hem geopende Remonstrantsche kweekschool te Amsterdam. Als zoodanig bleef hij werkzaam tot zijn dood, 1643. De vrucht van zijn geheele leven van studie is samengevat in zijn hoofdwerk: lnstitutiones theologicae en zijn Responsio ad quaestiones theologicas LXIV, welke beide werken na zijn overlijden het licht zagen. — Zie over hem: Phil à Limborch, Leven van Simon Episcopius, Amst. 1693; A. H. Haentjes, Simon Episcopius als apologeet van het Remonstrantisme enz. Leiden 1899; Het Protestantsche Vaderland III, Utr. 1914.