Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2018

Daemonen

betekenis & definitie

Daemonen - (Gr. daimönes). Het geloof aan d. komt overal voor en ontspringt in animistische voorstellingen (zie ANIMISME). Bij natuurvolken, waar meestal de grens tusschen góden en d. niet aan te wijzen is, speelt het d.-geloof de grootste rol. Vooral ziekte en dood wordt aan de d. toegeschreven.

Elke ziekte, en elk sterfgeval dat niet een gewelddadige oorzaak heeft wordt geacht door d. veroorzaakt te zijn, evenals alle opvallende en vreemde dingen: een grillig gevormde steen, een misgeboorte enz., daarom is ’t heele leven der natuurmenschen er op ingericht zich door (magische) praktijken en spreuken tegen de d. te vrijwaren of hen vriendelijk te stemmen en neemt de geneeskunde het karakter aan van d.-verdrijving. Ook in de meer ontwikkelde religies leeft het d.-geloof voort, b.v. als weerwolf- of vampyr-voorstellingen. Bij de meeste volken worden de d. met de onderwereld in verbinding gebracht, wat stellig samenhangt met de meening, dat de zielen der gestorvenen als d. voortleven. In Griekenland wordt het woord d. in zeer verschillenden zin gebezigd: Homerus duidt er de góden zelf mee aan: daemonisch is bij hem: goddelijk. Verder treden ze in Griekenland vaak op als een soort ondergoden, en worden goede en booze d. onderscheiden, evenals in Babel, en het Parsisme, waar beide groepen ieder onder een goddelijk hoofd staan: een voorstelling die ook elders veelvuldig voorkomt. Zie SATAN.

Door de LXX wordt het woord in den bijbel gebracht. Zoo zijn d. in het N. T. booze geesten. Vooral in het Evangelie van Markus is telkens sprake van d. evenals van bezetenheid. Voor Paulus zijn de heidensche góden, waaraan offers gebracht worden, met de demonen gelijk te stellen (1 Kor. 10:19—21). Vgl. O. Everling, Die paulinische Angelologie und Dämonologie, 1888; M. Dibelius, Die Geisterwelt im Glauben des Paulus, 1909; G. Kurze, Der Engels-und Teufelsglaube des Apostels Paulus; Joh. Smit, De daemoniacis in historia evangelica, 1913; Tylor, Primitive Culture 2 torn. 1873; Mannhardt, Wald und Feldkulte2 2 Bde, 1905; Graf, Naturgeschichte des Teufels, 1890; Längin, der Wunder und Daemonenglaube der Gegenwart, 1887; 0. Weber, Dämonenbeschwörung bei den Babyloniern und Assyriern, 1906;

< >