Czerny (Georg Petrowitsch), bijgenaamd Karageorg (Zwarte George), aanvoerder der Serviërs in hun strijd om de onafhankelijkheid, geb. 1766 te Wischewatz bij Kragujewatz uit arme ouders, nam reeds als jonge man deel aan de eerste poging der Serviërs tot afschudding van het Turksche juk (1787), doch moest vluchten, waarop hij zich voegde bij het Servische vrijkorps, dat in Oostenrijkschen dienst tegen de Turken vocht. In den aanvang der 19de eeuw keerde hij uit Oostenrijk naar zijn geboorteland terug, dat zwaar te lijden had van het Turksche wanbestuur, zoodat spoedig een opstand uitbrak. 12 Februari 1804 stelde hij zich te Sibnitza aan het hoofd van de opstandelingen; een voorloopig bestuur, dat te Semendria vergaderde, benoemde hem daarop tot opperbevelhebber van het Servische leger, en gedurende de jaren 1804 en 1805 verdreef hij de Turken uit het geheele land, behalve uit Belgrado, waar dezen zich handhaafden. Toen echter te midden van den vrijheidsoorlog reeds de strijd tusschen demokratie en aristokratie uitbrak en de laatste onder Russischen invloed tegenover de volksvertegenwoordiging (Skoepsjtina) een uit 12 leden bestaanden Senaat stelden (1805), drongen de Turken het ontruimde land weder binnen en versloegen het leger der aristocraten (einde 1806); het gelukte echter C. hen andermaal te verdrijven, en door de bloedige overwinning aan de Mischarsko-Polje werd hij ten tweeden male de bevrijder zijns lands. Hij werd daarop in 1810 door Rusland als opperveldheer van Servië erkend, en in 1811 op een volkscongres tot leider der militaire zaken benoemd, terwijl het burgerlijk bestuur aan den Senaat werd opgedragen.
C. hield nu de eerstvolgende twee jaren, hoewel drager van het hoogste gezag, zijn verblijf op zijn hoeve te Topola, terwijl inmiddels Turkije bij den vrede van Bukarest aan Servië een zekere onafhankelijkheid toestond. Toen echter in den oorlog met Frankrijk in 1813 de Czaar Servië aan Turkije prijs gaf, vermocht C. niet de weldra opdagende Turksche krijgsmacht tot staan te brengen; hij ging in Oct. 1813 naar Oostenrijk, werd te Chotin in Bessarabië geïnterneerd, maar keerde in 1817 met nieuwe bevrijdingsplannen naar Servië terug. Hij werd hier echter op aansporing van zijn op zijn populariteit naijverigen mededinger, vorst Milosch, bij Semendria vermoord. Omtrent zijn zoon Alexander Karageorgewitsch, zie ALEXANDER.