Coriolanus (Gnaeus Marcius), zou zijn bijnaam danken aan de verovering van Coriŏli, 493 v. C., een der patricische helden uit Rome’s legendarische geschiedenis. Hij verwierf zijn eerste lauweren in den strijd tegen de verdreven Tarquinii en maakte zich daardoor reeds een naam. Doch door zijne streng aristocratische gezindheid wekte hij den volkshaat tegen zich op. Ook zou hij zich hebben onderscheiden in een slag tegen de Antiaten.
In 491 v. C. maakte hij van een te Rome heerschenden hongersnood gebruik om in overeenstemming met den senaat aan de plebejers de volkstribunen te ontnemen, weshalve hij door dezen gedagvaard en, toen hij niet verscheen, tot ballingschap veroordeeld werd. Hij vond een toevlucht bij de Volscen in Antium, alwaar hij een gastvriend Attius Tullius, had. Beiden haalden de Volscen over tot een oorlog tegen Rome en namen het opperbevel over het leger op zich. Na vele steden genomen te hebben, verscheen Marcius met zijn leger voor Rome, plunderde overal de bezittingen der plebejers, spaarde daarentegen die der patriciërs, waardoor hij wantrouwen te Rome schijnt verwekt te hebben, want, terwijl de senaat er zich tegen verklaarde, drong het volk op den vrede aan. Twee gezantschappen, die de Rom. tot hem zonden, leden schipbreuk, maar een derde was gelukkiger; dit bestond uit Romeinsche vrouwen, aan wier hoofd de vrouw van Marcius, Volumnia, zich bevond, benevens hare kinderen, en zijne moeder Veturia. Eerst weigerde hij haar verzoek, doch liet zich eindelijk tot den aftocht bewegen. Hij trok zich in het gebied der Volscen terug, doch werd aldaar gedood of stierf er, volgens anderen, in ballingschap.