Chopin (Frédéric François), geb. 1810 te Zelazowa Wola bij Warschau, overl. 1849 te Parijs. Pianist en componist van zeer buitengewone hoedanigheid en van zeer groote beteekenis voor de ontwikkeling van het klavierspel. De vader van Ch. was een geboren Franschman uit Nancy; zijne moeder eene Poolsche. Ch. speelde reeds als wonderkind van 9 jaar in het openbaar; zette zijne studiën voort onder Zywny en Elsner, den directeur van de muziekschool te Warschau, bezocht tevens het gymnasium, en begon zijn kunstenaarsloopbaan in 1827 met een concert te Warschau en (1829) twee concerten in het operagebouw te Weenen.
Vandaar begaf Ch. zich over München naar Parijs; daar baarde zijne verschijning groot opzien; zijn eigenaardig, geheel nieuw klavierspel, zijne volstrekt origineele composities wekten de bewondering van oud en jong, en al spoedig was Ch. een gezocht leeraar en de lieveling der Parijsche salons. Trots zijne zwakke gezondheid — reeds op jeugdigen leeftijd had zich een longlijden geopenbaard — bewoog Ch. zich in het volle mondaine Parijsche leven. Toen de kwaal verergerde, begaf hij zich in 1838 naar Majorca om er genezing te zoeken. De schrijfster George Sand, met wie hij in intieme betrekking stond, vergezelde hem en wijdde zich daar aan zijne verpleging; later bekommerde zij zich niet meer om hem. Zijn toestand verergerde meer en meer, en alle hoop op genezing leek reeds geweken, toen in 1849 eene plotselinge en onverwachte beterschap intrad. Ch. profiteerde daarvan om, gehoor gevend aan een lang gekoesterden wensch, naar Londen te reizen om daar op te treden. Zonder acht te geven op zijne zwakke gezondheid, speelde Ch. in tal van concerten, gaf gevolg aan alle uitnoodigingen en reisde zelfs nog naar Schotland. Dat was te veel voor zijn zwakke krachten: geheel uitgeput kwam hij te Parijs terug om er te sterven.
Het spel van Chopin — en in overeenstemming daarmede, zijne composities — staat geheel op zichzelf; punten van vergelijking met andere piano-componisten zijn niet te vinden. Versieringen en figurenspel, zooals Ch. ze weet te bedenken, waren vóór hem nooit bedacht en zijn na hem slechts geschreven als zwakke nabootsingen van iets onbereikbaars. Liszt heeft van zijne manieren wel overgenomen; heeft ook in zijn stijl voortgewerkt, maar was zelf te veel persoonlijkheid om niet zijn eigen stempel af te drukken. Met Ch. is eene verschijning a. d. kunsthemel verschenen en na korten tijd weer heen gegaan, zooals er misschien geen tweede ooit schitteren zal. De litteratuur over Ch. is te uitgebreid om ze hier in het geheel te noemen; daarom slechts enkele: Fr. Niecks: F. Ch as a man and musician (1888, Duitsch v. Langhans 1890) en de biogr. van H. Leichtentritt (1905) en A. Niggli. Ook Liszt heeft over Ch. een boek vol fantasie geschreven.