Calembour - (Fr.), woordspeling, gegrond op het verschil in beteekenis van twee of meer woorden, die denzelfden of ongeveer denzelfden klank hebben, waaraan men ook, sedert eenigen tijd, den naam „à-peu-près” geeft. Voorbeelden: men verhaalt, dat een zekere markies de Bièvre, toen hij vernam, dat de tooneelspeler Moté, algemeen bekend om zijn verwaandheid, ziek te bed lag, uitiep: „Quelle fatalité!” (Quel fat alitél); als het Parelhoen, in Rostand’s „Chantecler” mededeelt, dat „le Pinson” (de Vink) ook op haar „five o’clock” verschenen is, merkt de Merel spottend op: „Le Chantre de Monsieur Poirier” (le Gendre de M. P., de titel van Augier’s bekende comedie). — Men heeft van deze en dergelijke meer of minder goedkoope geestigheden gezegd, dat zij „l’esprit des sots et la sottise des gens d’esprit” zijn. — Over den oorsprong van het woord c. is niets met zekerheid bekend. Philarète Chasles, in zijn „Etudes sur l’Allemagne” (1854), brengt het in verband met den pastoor van Calemberg, een grappenmaker, die in vele oude Duitsche vertellingen optreedt. Stappers („Dictionnaire d’étymologie française”) maakt melding van een vorst van Nancy, aan wiens hof zich een Duitsche graaf van Kalembourg bevond.
Dikwijls deed de gebrekkige manier, waarop deze zich in ’t Fr. uitdrukte, dubbelzinnigheden ontstaan, waarover men zich in gezelschappen vroolijk maakte. Zoo zou de uitdrukking „à la Kalembourg” of kortweg „Calembour” ontstaan zijn. Volgens het „Dictionnaire général” kwam het woord, misschien een samenstelling van het voorvoegsel „calem” (met ongunstige beteekenis) en „bour” of „bourde” (mop), eerst in de laatste helft van de 18e eeuw in zwang.