Buideldieren - (Marsupialia of Didelphia), eene klasse der zoogdieren, gekenmerkt door het bezit van een aan den buik gelegen buidel. Deze buidel wordt gevormd door twee zijdelingsche huidplooien die zich tot één enkelen buidel vereenigen kunnen; hij is óf van voren, óf van achteren, óf van voren en van achteren open. In den buidel bevinden zich de melkklieren en de tepels. De jongen der buideldieren worden zeer weinig ontwikkeld ter wereld gebracht en door de moeder in den buidel en aan de tepels gelegd; er treedt dan een zuigmond op, waardoor zij aan de tepels blijven hangen en aldus gevoed worden en zich verder ontwikkelen kunnen.
De buideldieren komen uitsluitend voor in Australië, Tasmanië Nieuw-Guinea, verder W.waarts tot Celebes en Timor; in Z.- en N.-Amerika. Zij zijn reeds bekend in het Mesozoische tijdperk, behoren tot de oudst bekende zoogdieren, hadden toen eene universeele verspreiding. Zij zijn echter door andere, hoogerontwikkelde zoogdieren — roofdieren — uitgeroeid, doch hebben zich alleen in genoemde streken — vooral in Australië en omgeving, waar roofdieren ontbreken — staande weten te houden. Merkwaardig is, dat men onder de buideldieren velerlei typen aantreft, die ook bij de hoogere zoogdieren gevonden worden. Zoo heeft men phytophage, zoöphage en omnivore vormen; men vindt onder de buideldieren roofdieren, zooals den Buidelwolf* (Thylacinus cynocephalus, zie plaat Buideldieren I fig. 4) en den „Duivel”*(Sarcophilus ursinus.fig. 3); insecteneters, b.v. den Opossum of Buidelrat* (Didelphys marsupialis, fig. 2) en de Buidelspringmuis* (Antechinomys laniger, II fig. 4); gravende vormen, zooals de Buideldas* (Perameles nasuta, plaat II fig. 1), en de Buidelmol* (Notoryctes typhlops), plaat II fig. 7 ; knaagdieren, zooals de Wombat* (Phascolomys ursinus, plaat II, fig. 5); boombewoners, bv. de Roekoes* (Trichosurus, fig. 6) en den Buidelbeer* (Phascolarctus cinereus, fig. 2); „vliegende” eekhoorns, als het Suikereekhoorntje* (Petaurus sciureus plaat I fig. 1); springers als de Kangeroe (Macropus, fig. 4) en de Buidelspringmuis.