Bloedzuigers (Hirudinea), eene orde der Ringwormen* (Annelida), meestal waterdieren, die uitstekend zwemmen kunnen. Lichaam plat, met een zuignap vóór en een zuignap achter aan het lichaam; met behulp dezer zuignappen kan de bloedzuiger, op de wijze van spanrupsen, zeer goed kruipen en zuigt hij zich vast aan zijn prooi. In de jeugd zuigt hij kleinere dieren (slakken, kikvorschen, enz.) uit, later warmbloedige dieren. Weet hij een prooi te pakken te krijgen, dan zuigt hij zich met de zuignappen vast; in het midden van den voorsten zuignap ligt de mondopening en in deze drie, met scherpe tandjes bewapende, kaken.
Met de laatste wordt in de huid van de prooi een wond gemaakt, waaruit het dier dan bloed gaat zuigen. In de kaken bevinden zich zeer kleine klieren, die een stof leveren, welke de stolling van bloed verhinderen. Bij het maken van de wond vloeit in deze een weinig van deze vloeistof, waardoor de stolling van het bloed niet plaats vindt en de b. eene groote hoeveelheid bloed kan opzuigen. Het darmkanaal bevat een aantal zijdelingsche blindzakken, zoodat het dier in staat is een groote hoeveelheid bloed op te nemen, waarop het vele maanden leven kan. De eieren worden in vochtige aarde gelegd, omhuld in een cocon. Onze gewone bloedzuiger (Hirudo medicinalis), lengte tot 120 m.M., komt voor in slooten, moerassen, en kleine riviertjes van Midden-Europa, maar vooral van Hongarije en den Balkan; hier te lande is hij zeer zeldzaam. Vroeger werd hij tot medisch doeleinden veelvuldig aangewend, tegenwoordig niet meer. Een b. kan ongeveer 15 gram bloed zuigen, terwijl ongeveer dezelfde hoeveelheid door nabloeden wegvloeit.
Er zijn een groot aantal andere b. bekend, die alle eveneens als tijdelijke parasieten leven. In Z.-Europa, N.-Afrika en W.-Azië leeft de voran of paardenegel (Limnatis nilotica), die met het drinken van water in den mond van paarden, runderen en kameelen geraakt en zich daar vastzuigt; ook bij menschen kan dit voorkomen. — Op Java wordt voor medische doeleinden gebruikt Hirudinaria javanica (lintah). Nog lastiger dan de in het water levende vormen zijn de landbewoners uit de bosschen en bergen van Z.-Azië, Japan, den Ind. Archipel (patjet), Chili, enz. Vooral in den regentijd komen zij in grooten getale te voorschijn en vallen dan den mensch aan; zij zijn buitengewoon lastig. Ook op visschen (karpers) leven bloedzuigers.