biestmelk of colostrum, de vloeistof, welke bij beginnende werkzaamheid van de melkklieren van een vrouwel. zoogdier, kort vóór en dadelijk na de geboorte van een jong in den uier wordt afgescheiden. Zij verschilt in samenstelling en eigenschappen geheel met normale melk; de hoedanigheid van elke volgende hoeveelheid, welke afgescheiden wordt, is anders dan die van een vorige portie (eerste, tweede, derde biest, enz.). Langzamerhand begint ze meer overeenkomst te verkrijgen met normale melk; na eenige, gewoonlijk 3 a 5 dagen is de b.-periode afgeloopen. — B. heeft een hoog gehalte aan droge stof, ze bevat veel eiwitstoffen vooral albumine en globuline; als gevolg daarvan stolt ze bij verwarming boven 70° C. Ze bevat minder melksuiker, ongeveer evenveel vet en meer minerale bestanddeelen dan gewone melk; ze smaakt iets zout, is licht verteerbaar en werkt iets purgeerend. B. is het aangewezen voedsel voor het pasgeboren dier, men mag het dit niet onthouden. Vooral de eerste b. is slijmerig en kleverig; de kleur is geel, soms door de aanwezigheid van bloed roodachtig. — Koeienb. bevat tot 25% en meer droge stof, tot 20% eiwit, hoofdzakelijk albumine en globuline; 2—4.5% (ruw-) vet (aetherextract!); 2—3% melksuiker;
1.5—2.0% minerale bestanddeelen (deze cijfers hebben betrekking op eerste biest). Het s. g. bij 15° C. is 1.04—1.08. Voor bereiding van zuivelproducten is b. ongeschikt. In sommige streken van ons land wordt ze wegens het hoog gehalte aan eiwit in de bakkerij en de keuken (b.-pannekoek!) gebruikt ter vervanging van eieren.