Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 06-12-2018

Barkey

betekenis & definitie

Barkey (Nicolaas), Ned. godgel., geb. 11 Sept. 1709 te Bremen, overl. te ’s-Gravenhage 18 Juni 1788, was predikant te Kleverskerke 22 Maart 1732, te Hulst 12 Juli 1744, te Middelburg 6 Juni 1751-8 Sept. 1754; van 1754-66 hoogleeraar in de theologie te Bremen en sedert 20 Juli 1766 tot 16 Aug. 1781, toen hem emeritaat werd verleend, predikant te ’s-Gravenhage. Hij gaf in 1774 te Leiden uit een vertaling (met voorrede) van een geschrift van den Duitschen Lutheraan J. Fr. Jacobi over het Hooglied, waarbij hij zich verzette tegen veler al te mystieke opvatting van dit bijbelboek. Dit berokkende hem vele onaangenaamheden; de Rotterdammer pred. en hoogl. P. Hofstede schreef tegen hem; de Haagsche Classis en de Z.-Holl. Synode gaven hunne afkeuring te kennen. Aan zijn rechtzinnigheid werd getwijfeld; hij was dan ook meer een geestverwant van de toleranten. Als kundig theoloog werd hij erkend en als beminnelijk mensch geacht. Hij schreef verschillende werken, o.a. Het verloste Hulst, Amst. 1749; Bibliotheca Bremensis, Brem. Amst. 1760-67, 6 vol.; Bibliotheca Hagana, Amst. et Lugd. Bat. 1768-76, 4 vol; Museum Haganum 1774-80, 4 vol.; Symbolae litterariae Haganae, Hagae 1777-81, 2 vol. Zie: Boekz. d. gel. Wer. 1789 blz. 63-73.

< >