Ascherson - (Paul Friedrich August), plantkundige, geb. 4 Juni 1834 te Berlijn, waar hij van 1850—1855 in de medicijnen studeerde, doch zich reeds in zijn studietijd veel met plantkunde bezig hield. Na eenige jaren de medische praktijk uitgeoefend te hebben, wijdde hij zich geheel aan de botanie en schreef op aansporing van Alexander Braun een Flora der Provinz Brandenburg (1859—1864), waarin meer dan in oudere werken de oekologie tot haar recht komt. De Flora des nordostdeutschen Flachlandes, die hij in 1898—1899_met P. Gräbner te zamen uitgaf, is in zekeren zin als een tweede druk van het eerstgenoemde werk te beschouwen. Mede in samenwerking met P. Gräbner begon hij in 1894 aan de publicatie van een Synopsis der Mitteleuropischen Flora, het uitvoerigste en grondigste florawerk, dat er van dit gebied bestaat en dat ook voor de studie van de flora van Nederland van zeer groot belang is.
Tot nu toe zijn er 7 deelen van verschenen. Naast de bestudeering van den plantengroei van zijn eigen land, hield A. zich veel bezig met andere flora’s. Van zijn talrijke reizen in en buiten Europa is vooral te noemen zijn deelname aan de expeditie van Rohlfs in de Libysche woestijn in 1873—1874, waarover hij in Rohlfs Quer durch Afrika II (1875) en in R.’s Drei Monate in der libyschen Wüsle (1875) uitvoerige mededeelingen deed. In 1875, 1879—1880, 1887, 1902—1903, maakte hij nog eenige reizen in N.-Afrika, ten deele met zijn vriend Schweinfurth. Behalve botanicus en plantengeograaf was A. ook een goed ethnograaf, historicus en linguist, zooals uit tal van zijn kleinere publicaties blijkt. A. heeft bijna zijn geheele leven in Berlijn gewoond. Van 1860—1876 was hij er assistent bij de Directie van den Botanischen tuin: later was hij aan het Herbarium verbonden.
In 1863 benoemde de Universiteit te Rostock hem tot Dr. Phil. honoris causa, waardoor hij gelegenheid kreeg aan de Berlijnsche Universiteit als privaatdocent op te treden. In 1873 werd hij er buitengewoon hoogleeraar, in 1908 „ordentlicher Honorarprofessor”. Hij overleed te Berlijn 6 Maart 1913. Behalve groote verdiensten voor de wetenschap heeft A. niet mindere verdiensten voor de organisatie van de plantkunde in Duitschland. Zoo stichtte hij met A. Braun in 1859 de Botanische Verein der Provinz Brandenburg, en speelde hij een belangrijke rol bij het tot stand komen en den bloei van de Deutsche Botanische Gesellschaft.