Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-01-2019

Ambtseed

betekenis & definitie

Ambtseed - eed, veelal geëischt bij de aanvaarding van eenig ambt. Men onderscheidt hierbij tusschen den zuiveringseed, behelzende eene verklaring, dat men niet, om benoemd of gekozen te worden, ongeoorloofde middelen heeft gebruikt, en den promissoren eed, houdende eene belofte de plichten aan het ambt verbonden naar behooren te zullen vervullen. Beide strekkingen kunnen ook in één eed vereenigd worden gevonden. Veelal kan naar keuze van den benoemde (verkozene) voor den zuiveringseed eene verklaring, voor den prom. eed eene belofte in de plaats treden.

In de nieuwere wetgeving wordt hierin volledige vrijheid gelaten; vroeger kon men veelal slechts dan met de belofte of verklaring volstaan, indien men behoorde tot eene gezindte, waarbij het zweren verboden was. In 1887 werden zoowel in art. 87 als in art. 129 Grw. de woorden „ieder op de wijze zijner godsdienstige gezindheid” geschrapt, waardoor toen uit de Grw. alle beperking der keuze is vervallen. Bijzondere beteekenis heeft de ambtseed van de personen, belast met het opsporen van strafbare feiten, voor zooverre de op hun ambtseed afgelegde verklaringen, verbalen en relazen krachtens art. 401 Sv. tot bewijs in eene strafprocedure kunnen strekken.

< >