Aanleuning - 1) (krijgskunde). Eene troepenmacht, die eene verdedigende stelling heeft ingenomen, heeft a. op één of beide vleugels, indien zij — door de aanwezigheid van onbegaanbaar terrein of van andere troepenafdeelingen van het eigen leger — aldaar gevrijwaard is voor vijandelijke aanvallen.
2) (rijkunst), het verband tusschen den mond van het paard en de hand van den ruiter. Eene goede a., wanneer het paard met meegevenden nek- en kaakgewrichten de beide teugels gelijkmatig spant (aan het bit gaan). Eene verkeerde a., wanneer het paard zich op een of beide teugels vastzet (tegen het bit gaan), ook bij het aandrijven het bit niet aanneemt (achter het bit gaan), of bij te diepe halsstelling op het bit loopt.