Chinees officier en politicus, *31.10.1887 te Tsjikou, ♱5.4.1975 te Taipei. Tsjang Kai—sjek kwam uit een welvarende koopmansfamilie.
Hij huwde in 1927 met Soeng Mei—ling. In Japan leerde hij Soen Jat-sen kennen. Na de val van de Mantsjoe-dynastie (1911) keerde hij naar China terug. In 1924 werd hij commandant van de militaire academie te Kanton. Tsjang Kai—sjek begon met behulp van de Russische adviseur Blücher een moderne krijgsmacht op te bouwen. Na de dood van Soen Jat—sen (1925) nam hij de leiding op zich van de rechter Kwomintangvleugel.
In 1926 werd hij generalissimus van de Kwomintang-troepen. De acties van Tsjang Kai—sjek waren vooral gericht tegen het communisme en minder tegen de Japanners, die sinds 1931 steeds verder Noord-China binnendrongen. In 1936 werd hij echter door Tsjang Hsoe—eh—liang gedwongen tot samenwerking met de communisten tegen Japan. Na de Tweede Wereldoorlog leed Tsjang Kai—sjek in de burgeroorlog tegen de communisten (1946—49) de nederlaag. Daarna werd hij president van het Kwomintang-bewind op Taiwan. Werken: Chinas Kampf (1940), Resistance and reconstruction (1943).LITT. R.Payne, Chiang Kai—chek (1969); P.P.Y. Loh, The early Chiang Kai—shek (1971); B.Crozier, The man who lost China (1976).