[Lat. caesar, keizer], m. (tsaren), titel van Slavische vorsten, m.n. van de Russische monarchen.
De tsaar had grote (eventueel universele) machtsaanspraken, zoals het geval was bij de Russische grootvorsten sinds de kroning van Ivan IV de Verschrikkelijke (1547) en bij de middeleeuwse Bulgaarse vorsten.