bn. en bw. (-er, -st),
1. (van vaste stoffen en voorwerpen) sterk samenhangend en buigzaam: een taaie staalsoort;
2. (van vloeistoffen) bij dat koude weer is de stroop erg -;
3. veel weerstandsvermogen bezittend: een taai volk; zelfst.: een ouwe taaie;
4. volhoudend, niet toegevend, volhardend enz.: geduld; zich taai houden, volhouden; als familiaire afscheidsgroet: hou je blijf gezond;
5. ongenietbaar, vervelend: een taai gesprek.