[<Lat. superlativus],
I. m. (-tieven),
1. (taalkunde) overtreffende trap (e);
2. woord dat een overtreffende trap inhoudt: zich uitputten in superlatieven;
II. bn., alles overtreffend.
(e) In het Ned. komen superlatieven voor bij de bijvoeglijke naamwoorden. Ze worden gevormd door achtervoeging van -st (schoon-st, wit-st); of van -t indien het bijvoeglijk naamwoord zelf op s uitgaat: los wordt los-t.