(struikelde, heeft en is gestruikeld),
1. door met de voet tegen iets te stoten dreigen te vallen;
2. (fig.) over iets —, op iets stuiten waaraan men zich ergert; er niet uit kunnen komen: struikelend over zijn eigen woorden;
3. vallen, gewoonlijk door met de voet tegen iets te stoten of door een misstap; (spr.) het beste paard struikelt wel eens, ook de bekwaamste kan falen;
4. (fig.) ten val komen; hij struikelde over geschiedenis, daarop is hij afgewe-
zen;
5. in groten getale aantreffen, vallen over: je struikelt er over de standbeelden.