(scalpeerde, heeft gescalpeerd), van de schedelhuid beroven.
Scalperen was vroeger gewoonte bij de Indianen in het oosten en midden van Noord-Amerika, maar kwam in de oudheid ook voor bij sommige Europese en Aziatische volken, o.a. bij de Skythen. Het bestond uit het afsnijden van de schedelhuid van een (dood of levend) slachtoffer. De scalpen werden gelooid en geverfd en door de krijgers als zegetekenen bewaard, meestal meegedragen aan een gordel of duidelijk zichtbaar opgehangen aan de tent. De motieven voor scalperen zijn in veel gevallen gelijk aan die welke gelden voor koppensnellen, nl. magische kracht en prestige.