I. bn.,
1. (spraakk.) wederkerend: de reflexieve werkwoorden; het reflexieve pronomen, het vn. zich;
2. (wiskunde) eigenschap van een relatie R tussen elementen a en b van een verzameling (schrijfwijze a R b), wanneer a R a steeds juist is;
II. zn. o. (-xieven), wederk. ww.
Voorbeelden van reflexieve relaties:
1. binnen de verzameling N van de natuurlijke getallen is de relatie R ‘is gelijk aan’ reflexief omdat geldt ∀/aЄN, want elk getal aЄN [aRa], is gelijk aan zichzelf;
2. binnen de verzameling N is de relatie R ‘is groter dan’ niet reflexief omdat aRa voor geen enkel getal a geldt, want geen enkel getal aЄN is groter dan zichzelf.