[Hd.], m./o. (-s),
1. (grafische techniek) een netwerk van punten of lijnen;
2. (televisietechniek) het lijnenstelsel waarmee de elektronenstraal het beeld op het televisiescherm doet ontstaan.
Rasters worden in diverse fijnheidsgraden gemaakt, afgestemd op de kwaliteit van het papier waarop gedrukt wordt; er zijn rasters van 20—70 lijnen/cm. Bij hoogdruk en vlakdruk ontstaan de rasterpunten via een raster bestaande uit twee glasplaten die over hun gehele oppervlak voorzien zijn van fijne evenwijdige lijnen, en die zodanig op elkaar zijn gekit, dat een onderling loodrecht Iijnenrooster ontstaat. Deze ‘sandwich’ bevindt zich tijdens de opname in de camera vlak voor de gevoelige laag. Het raster voor diepdruk vertoont gelijkmatig grote punten en fijne, gelijkmatige witte en doorzichtige lijnen in een ondoorzichtig milieu; het dient hier om meer of minder diepe ‘napjes’ voor de inktopneming te doen ontstaan. Kleurendruk maakt uitsluitend gebruik van rasters, zie cliché, drukprocédés, lijncliché, moiré.