eigenlijk: Gadadhar Chatterji, Indisch godsdienstig leider, *20.2.1834 Karmapukar, ♰16.8.1886 bij Calcutta; uit een arme brahmaanse familie. Ramakrishna was tempeldienaar, daarna priester in de Kalitempel bij Hugli (Hoogli) in Bengalen.
Hij vatte een hartstochtelijke liefde op voor de godin van deze tempel, beschouwde haar als moeder van zichzelf en van het AI. Hij leidde jarenlang een leven van ascese en extase en trachtte tot vereniging met de godheid te komen. Hij werd leerling van de vedantist Totapuri, verwierf zich in deze periode een zekere filosofische en theologische kennis, werdsannyasin (wereldverzaker) en nam de naam Ramakrishna aan, waaraan later Paramahamsa werd toegevoegd ten teken dat hij zich de hoogste inzichten verworven had. Hij was een uitgesproken extaticus, en trachtte zich met grote figuren uit de hindoeïstische godsdienst te vereenzelvigen. In de latere periode van zijn leven kreeg hij leerlingen en volgelingen. Zij hebben veel uitspraken van hem opgetekend.
Ramakrishna leerde dat god onpersoonlijk is en buiten bereik van de mensen, maar zich tevens in al wat is manifesteert. Alle godsdiensten zijn waar, een ieder houde zich aan de zijne; daarbij was hij een vurig verdediger van het hindoeïsme voor de Indiër. Hij werd vertegenwoordiger van die richting van het ca. 1870 herlevende hindoeïsme, die de oude opvattingen zo veel mogelijk trachtte te handhaven en te verdedigen; in hem leefde de oude bhaktimystiek weer op. Hij leerde Indiërs veel van hun oude mystiek weer verstaan. Zijn bekendste leerling was Vivekananda. Ramakrishna is de geestelijke vader van de Ramakrishnamissie, de beweging die het Indische geestelijke leven op basis van de Vedanta wil oriënteren en haar aanhangers leert hun religieuze idealen in dit aardse leven tot nut te doen zijn, zonder andere godsdiensten te bestrijden.
LITT. M.N.Gupta, Gospel of Sri Ramakrishna (1942); J.Herbert, L’enseignement de Ramakrishna; Ramakrishna memorial volumes (2e dr. 5 dln. 1953).