Duits rechtsgeleerde, *21.11.1878 Lübeck, †23.11.1949 Heidelberg. Radbruch werd in 1914 hoogleraar te Koningsbergen en in 1919 te Kiel.
In 1920 werd hij in de rijksdag gekozen voor de Sociaal-Democraten. Van 1921–23 was hij minister van Justitie. In deze functie ontwierp hij in de geest van F.von Liszt een herziening van het Wetboek van Strafrecht. Van 1926–33 was hij hoogleraar te Heidelberg, waarna hij te Oxford doceerde; in 1945 keerde hij te Heidelberg terug en werd belast met de reorganisatie van de universiteit. Zijn rechtsfilosofie is neokantiaans georiënteerd en ging onder invloed van het binnen de wet gepleegde onrecht in de Hitlerperiode nadruk leggen op de bovenwettelijke rechtsaspecten.Werken: Einführung in die Rechtswissenschaft (1910; 2e dr. 1969), Rechtsphilosophie (1914; 7e dr. bewerkt door E.Wolf, 1970), Kulturlehre des Sozialismus (1922; 3e dr. 1949), Gestalten und Gedanken (1944), Der Geist des englischen Rechts (1946), Der innere Weg (1951; autobiogr.).
LITT. Gedächtnisschrift für G.Radbruch (1968); P.Bonsmann, Die Rechtsund Staatsphilosophie G. Radbruchs (1966).