(radbraakte, heeft geradbraakt),
1. (hist.) strafoefening toepassen waarbij de ledematen van een misdadiger worden gebroken en vervolgens zijn lichaam op een rad wordt gelegd; (fig.) wij kwamen geradbraakt uit de wagen, door het schudden uiterst vermoeid;
2. (een taal, een woord enz.) bij het spreken verminken, verknoeien: wat kan die vent zijn Frans radbraken.
Radbraken is van Oudgermaanse oorsprong. Deze straf werd in de late middeleeuwen algemeen toegepast op rovers en moordenaars. In later tijd werd de veroordeelde eerst met het zwaard onthoofd en daarna geradbraakt. De laatste keer dat in de Nederlanden van een dergelijke executie melding werd gemaakt, was in 1774 te Gent.