m. (-s), thermometer bestemd voor het meten van hoge temperaturen.
Bij hoge temperaturen zijn thermometers die berusten op de uitzetting van een gas, een vloeistof of een vaste stof door de veranderde materiaaleigenschappen onbruikbaar geworden. Voor de bepaling van de temperatuur moet men daarom gebruik maken van een andere temperatuuronafhankelijke fysische eigenschap. Zo kan men gebruik maken van de eigenschap dat de elektrische weerstand van een platinadraad van de temperatuur afhangt. Men meet dan deze elektrische weerstand en kent daardoor de temperatuur (weerstandsthermometer). Een andere methode berust op de eigenschap dat tussen twee verschillende metalen die met elkaar verbonden zijn, een elektrisch spanningsverschil ontstaat dat afhankelijk is van de temperatuur (thermokoppel). Voor zeer hoge temperaturen maakt men gebruik van het feit dat de spectrale intensiteitsverdeling van de door een lichaam uitgestraalde warmtestraling afhankelijk is van de temperatuur (verschuivingswet van Wien).
Men kan de warmtestraling van een lichaam, waarvan de temperatuur bepaald moet worden, b.v. rechtstreeks onderzoeken met behulp van een spectroscoop, of deze straling vergelijken met die van een gloeiende weerstandsdraad waarvan de temperatuur met behulp van een elektrische stroom geregeld kan worden. Een nadeel van de stralingsmethoden vormen de grote ijkingsmoeilijkheden.