Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-06-2020

positivisme

betekenis & definitie

[→Lat. ponere, (vast)stellen, plaatsen], o., filosofische stroming, die stelt dat alleen wetenschappelijke kennis geldt en dat alleen feiten (ervaringsgegevens, verschijnselen) als objecten van wetenschappelijke kennis kunnen worden beschouwd.

(e) De term positivisme werd voor het eerst gebezigd door Claude de →Saint-Simon en overgenomen door Auguste →Comte, die als de eigenlijke grondlegger kan worden beschouwd. Het positivisme werd de overheersende filosofische beweging tijdens de tweede helft van de 19e eeuw en het begin van de 20e eeuw. Het is te verklaren als een voortzetting van de empirische traditie en als een reactie tegen de speculatieve filosofie, maar vooral als de uitdrukking van een optimistische levenshouding, die in de industriële revolutie het bewijs zag van de onbegrensde mogelijkheden van wetenschap en techniek.

Het positivisme beschouwt de verschijnselen als de laatste fundamenten van de menselijke kennis en vraagt niet verder naar een werkelijkheid die zich achter deze verschijnselen nog zou verbergen. Wetenschappelijke wetten zijn niet de uitdrukking van een causale orde achter de verschijnselen, maar de weergave van constante verhoudingen tussen de verschijnselen; en deze verhoudingen zelf zijn eveneens empirische verschijnselen. De op basis van observatie en experiment verworven inzichten zijn niet definitief of absoluut, maar relatief: zij zijn mede bepaald door de zintuiglijkheid van de mens en m.n. door de algemene ontwikkeling van de menselijke samenleving. Naarmate deze laatste voortschrijdt zal ook de menselijke kennis preciezer worden, zonder echter ooit een definitief karakter te krijgen. De homogeniteit en het systematische karakter van de diverse wetenschappen worden verzekerd door de eenheid van de wetenschappelijke methode. De filosofie als speculatieve activiteit van de geest, gericht op bovenzintuigelijke objecten zoals God, vrijheid en onsterfelijkheid, heeft afgedaan.

Haar functie bestaat er voortaan in, de meest algemene hypothesen en beginselen (die in alle wetenschappen zouden voorkomen) op te zoeken en te expliciteren. Deze synthetische activiteit is vruchtbaar naarmate zij aanleiding kan geven tot een vooruitgang in de wetenschappen, d.w.z. tot het opstellen van nieuwe wetten. Voor het positivisme wordt de filosofie dus belast met het stellen van de problemen die in de wetenschap voorlopig nog niet zijn opgelost.

Men onderscheidt een viertal vormen van positivisme: het sociaal, het evolutionistisch, het kritisch en het logisch positivisme.

1. Het sociaal positivisme van A. Comte en J.Stuart →Mill heeft een uitgesproken praktisch en politiek karakter. Het ziet de ontwikkeling van de wetenschappen in functie van een hervorming van de samenleving.
2. Het evolutionistisch positivisme van H.→Spencer is meer theoretisch van aard. Steunend op gegevens uit de fysica en de biologie, ziet het de ontwikkeling van de kosmos als een evolutie, die voortschrijdt van een oernevel tot de hoogste vormen van menselijke beschaving.
3. Het kritisch positivisme (→empiriokriticisme) van E.→Mach en R.→Avenarius sluit aan bij de kentheoretische problematiek van I.→Kant: het wil komen tot een kritiek van alle ervaring ten einde deze van alle a priori-elementen te bevrijden. Kennis en wetenschap worden beschouwd als instrumenten van het menselijk organisme en van het zelfbehoud.
4. Het logisch positivisme (→neopositivisme) van de Wiener Kreis tenslotte kenmerkt zich door de pogingen om met behulp van de moderne logica een ideale wetenschappelijke taal op te stellen, waarbij de zinvolheid van een uitspraak herleid wordt tot de mogelijkheid om haar te verifiëren (→verificatie).

Het positivisme heeft zich niet alleen ontwikkeld tot diverse filosofische stromingen, maar ook en vooral tot een geesteshouding van vele wetenschapsmensen. Vaak gaat deze dan gepaard met een materialistische wereldvisie, hoewel in principe het positivisme elke vorm van metafysica, en dus ook het materialisme, afwijst. Het meest opvallend echter is de overtuiging dat alleen de methoden van de zgn. positieve wetenschappen tot betrouwbare kennis kunnen leiden. Aldus is het positivisme in sterke mate bepalend geweest voor de ontwikkelingen in de menswetenschappen, [dr. P.Cruysberghs] LITT. J.Heyde, Entwertung der Kausalität? (1957); D.Charlton, Positivist thought in France during the Second Empire, 1852-70 (1959; herdr. 1976); W.Simon, European positivism in the 19th Century (1963; herdr. 1972); L.Kolakowski, The alienation of reason.

A history of positivist thought (1968); J.Blühdorf en J.Ritter (red.), Positivismus im 19. Jahrh. (1971); L.Kolakowski, Positivist philosophy (1972); R.Kamitz, Positivismus (1973).

< >