met de geneeskunde samenhangend, maar er niet bepaald toe behorend beroep. In het kader van de Ned.
Wet op de Paramedische Beroepen (1963) zijn per KB als paramedische beroepen aangewezen o.a.: oefentherapeut Mensendieck (1972), oefentherapeut Cesar (1972), diëtist (1972), fysiotherapeut (1973), mondhygiënist (1974), orthopedist (1975), radiodiagnostisch en radiotherapeutisch laborant (1976). De Centrale Raad voor de Volksgezondheid heeft positief geadviseerd voor nog enige paramedische beroepen: logopedist, chiropodist en arbeidstherapeut. Voor de verpleegkundigen en de ziekenverzorg(st)ers bestaan afzonderlijke wettelijke regelingen. Kenmerkend voor een paramedisch beroep is dat de beroepsbeoefenaar een onderdeel van de geneeskunst, in principe voorbehouden aan de artsen, zelfstandig als beroep mag uitoefenen onder leiding van of op aanwijzing en controle van, dan wel op verwijzing door een arts of tandarts. Naast de regeling van de uitoefening van paramedische beroepen bevat de wet een eigen tuchtrecht voor paramedici. In België wordt de uitoefening van een paramedisch beroep geregeld door artt. 22-35 van het KB nr. 78 van 10.11.1967. Hier wordt een stringente binding aan de (supervisie van een) arts gehandhaafd.