Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 24-06-2020

pa'poort

betekenis & definitie

[→Fr.], 1. een door de overheid afgegeven verklaring betreffende de nationaliteit en de identiteit van de houder, m.n. met het oog op een buitenlandse reis (e); 2. bewijs van ontslag uit de krijgsdienst; een rood -, een ongunstig, een blank -, een gunstig; iemands vragen, naar zijn papieren van herkomst vragen; (fig.) iemand zijn geven, ontslag uit de dienst; zijn krijgen, ontslagen, weggezonden worden; zijn vragen, zijn ontslag vragen. (e) Het paspoort is een legitimatiebewijs, op vertoon waarvan de houder in andere staten wordt toegelaen. Het blijft eigendom van de staat.

Een bijzonder paspoort is het gunstpaspoort (vreemdelingenpaspoort), dat door sommige staten aan staatlozen, die zich binnen hun grenzen bevinden, wordt verstrekt, Het gemis van een paspoort zou nl. een staatloze vreemdeling’) verhinderen het staatsgebied te verlaten. Er bestaat hiervoor geen internationale regeling (→nansenpaspoort). Er bestaan plannen om in 1980 een uniform Europees paspoort te maken.Voor België: →identiteitskaart, →reispas.

< >