o. (-drijven), een door de overheid geëxploiteerd bedrijf of instelling. De juridische vorm van een Ned. overheidsbedrijf kan zijn een nv, waarvan alle of bijna alle aandelen in handen van de overheid (rijk, provincie, gemeente) zijn, dan wel een tak van rijksdienst (of provincie of gemeentedienst), die op een andere wijze wordt beheerd dan in het algemeen voor de rijksbegroting (gemeentebegroting) en rijksrekening (gemeenterekening) is bepaald.
Dit laatste vindt toepassing voor de staatsbedrijven (gemeentebedrijven), instellingen met een commercieel karakter, welke dus behoefte hebben aan een administratie zoals bij de particuliere ondernemingen gebruikelijk is.Voor staatsbedrijven zijn ingevolge de Comptabiliteitswet algemene beslissingen voor het beheer vastgesteld in de Bedrijvenwet, voor de gemeentebedrijven moet een afzonderlijke begroting worden vastgesteld. Anders dan bij de particuliere bedrijven (buiten de coöperatieve sector) is in het algemeen het doel van overheidsbedrijven niet het behalen van winst, maar het zo ruim mogelijk voorzien in bepaalde behoeften, al is een algemeen streven merkbaar overheidsbedrijven volgens bedrijfseconomische normen te beheren en dan is het ook geen uitzondering dat deze winst maken. Het belang van een ruime voorziening in behoeften kan echter leiden tot de noodzakelijkheid verliezen te accepteren, die dan uit de algemene middelen of reserves moeten worden gedekt. Bij gemengde ondernemingen staat het winststreven meer op de voorgrond dan bij de zuivere overheidsbedrijven. Het bestuur van overheidsbedrijven vormt evenwel veelal een min of meer zelfstandig onderdeel van de desbetreffende overheidsorganisatie (staat, provincie, gemeente). De voornaamste redenen voor het oprichten van overheidsbedrijven zijn:
1. principiële voorkeur voor overheidseigendom van de produktiemiddelen, zoals in de socialistische landen;
2. de vrees dat particuliere ondernemers in bedrijfstakken waar zich een dalend verloop van de kostencurve voordoet en door de grote technisch noodzakelijke ondeelbare produktie-eenheden een tendens tot monopolie bestaat (b.v. openbare nutsbedrijven) misbruik zullen maken van hun machtspositie ten koste van de consument, vooral bij diensten die een plaatsgebonden karakter hebben en bij essentiële goederen met inelastische vraag (gas, elektriciteit, water);
3. de rechtstreekse aanmoediging door de overheid van activiteiten die anders door het riskante karakter achterwege zouden blijven, waardoor de economische ontwikkeling zou kunnen worden vertraagd;
4. de wens de financiële voordelen van de exploitatie van natuurlijke eigendommen geheel of gedeeltelijk rechtstreeks aan de volkshuishouding als geheel ten goede te doen komen. Andere motieven zijn geweest o.a. belastingheffing (tabaksregie, zoutregie), subsidiëring (bevordering van het gebruik), strategie (wapenproduktie), gebrek aan particulier vermogen of streven naar efficiënter bedrijfsvoering. In Nederland kunnen als voorbeeld van overheidsbedrijven met eigen regeling worden genoemd: Staatsdrukkerijen Uitgeverij, het Staatsbedrijf der Posterijen, Telegrafie en Telefonie en de Rijkspostspaarbank, het Staatsmuntbedrijf, het Staatsvissershavenbedrijf, voorheen Staatsmijnen en vroeger de Artillerie-inrichtingen, Hembrug (waaruit is voortgekomen Eurometaal NV, Zaandam). Ook provincies en gemeenten hebben eigen bedrijven: gemeentelijke gas-, water-, elektriciteits-vervoerbedrijven e.d., het girokantoor der gemeente Amsterdam enz. Voorbeelden van overheidsbedrijven in NV-vorm zijn: NV Nederlandse Spoorwegen, De Nederlandsche Bank nv. Gemengde bedrijven zijn o.a. Koninklijke Ned. Hoogovens en Staalfabrieken nv (Estel), de Koninklijke Luchtvaart Maatschappij NV, de Nationale Investeringsbank NV.
LITT. B.van den Tempel Jzn., Publieke en semi-publieke ondernemingen (1935); R.Turvey (red.), Public enterprise (1968); W.G.Shepherd (red.), Public enterprise, economic analysis of theory and practice 1976.
In België zijn de overheidsbedrijven ontstaan om soortgelijke redenen als in Nederland. De Belg. wetgever geeft geen definitie van overheidsbedrijven, zodat de verschillende instellingen van afzonderlijke statuten zijn voorzien, aangepast aan de aard en de uitgebreidheid van het actieveld hun door de overheid verleend. Deze statuten vallen in meer of mindere mate onder het administratief recht en het recht van de handelsvennootschappen. Naar gelang van het type van instelling kan het toezicht van de centrale overheid in graad verschillen. Het karakter van overheidsbedrijven blijft echter integraal behouden, zelfs in de gemengde ondernemingen. De overheidsbedrijven werden voor het grootste deel ex nihilo (‘uit het niets’, d.w.z. zonder nationalisatie) opgericht; er werd geen rationalisatie doorgevoerd. Men onderscheidt:
1. overheidsbedrijven van nationale omvang, ook parastatalen (parastatale instellingen) genoemd. Zij kunnen in vijf categorieën worden ondergebracht, nl. de staatsbedrijven, de gepersonaliseerde overheidsbesturen, de openbare instellingen, de personenverenigingen van publiek recht en de gemengde bedrijven;
2. de publieke bedrijven van de ondergeschikte besturen, wier actieterrein lokaal en regionaal is. Zij zijn voornamelijk georganiseerd onder de vorm van regie-ën en intercommunales en omvatten:
a. de provinciale en gemeentelijke bedrijven,
b. de intercommunales, die verenigingen zijn van personen van publiek recht onderling, met (gemengde intercommunales) of zonder (zuivere intercommunales) de deelneming van particulieren of privé-maatschappijen en die het gemeentelijk, provinciaal of regionaal belang tot doel hebben,
c. andere vormen van gemeentelijke samenwerking, zoals de publieke leenkassen, instellingen met een bijzonder statuut, b.v. de Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn (waarvan sommige diensten als werkelijke ondernemingen zijn ingericht, b.v. sommige klinieken) enz. Globaal beschouwd beperken de activiteiten der overheidsbedrijven zich tot de traditionele sectoren van vervoer en communicatie, krediet, huisvesting, gas en elektriciteit, met een overwicht voor de twee eerstgenoemde sectoren. In vergelijking met de andere EG-landen is het aandeel van de overheidsbedrijven in de Belg. economie gering.
LITT. A.Velaerts, de openbare en coöperatieve economie in België (1968); G.Vandewalle, Huidige kenmerken en ontwikkelingstendensen van de gemengde economie (in: De overheid in de gemengde economie, 1973); A.Bizaguet e.a., Les entreprises publiques dans Ia Communauté Economique Européenne (1967); E.Adams e.a., L’impact économique actuel des entreprises publiques dans la Communauté Européenne (1975).