v., 1. (werktuigkunde) snelheid waarmee een punt op de omtrek van een wentelend lichaam zich verplaatst; (astronomie) snelheid waarmee een planeet of satelliet zijn baan doorloopt, omlooptijd;
2. (economie) gemiddeld aantal malen dat geld in een bepaalde periode circuleert; (bedrijfseconomie) verhouding tussen omzet en vermogen (e).
(e) Het begrip omloopsnelheid heeft zowel in de geldtheorie als in de praktijk van het geldwezen een belangrijke rol gespeeld. De bekendste varianten zijn de inkomensomloopsnelheid of inkomenssnelheid, d.i. het gemiddeld aantal malen dat een geldeenheid in een bepaalde tijdsperiode als inkomen optreedt (quotiënt van totale inkomens en gemiddelde geldhoeveelheid), en de transactieomloopsnelheid of transactiesnelheid, d.i. het gemiddeld aantal malen dat een geldeenheid in een bepaalde tijdsperiode op enigerlei markt als effectieve koopkracht optreedt (quotiënt van totale goederenomzetten en geldhoeveelheid). Op overeenkomstige wijze kan men een omloopsnelheid van een bepaalde geldhoeveelheid, b.v. girale tegoeden, bepalen door de mate van gebruik (afboekingen) te delen door de gemiddelde desbetreffende geldhoeveelheid. De omloopsnelheid is het criterium dat gehanteerd wordt door het onderscheiden van spaargeld in eigenlijk en →oneigenlijk spaargeld. De omloopsnelheid speelt een belangrijke rol in de →kwantiteitstheorieën. In de (ruil)verkeersvergelijking van de Amerikaanse economist I.Fischer: MV = PT, stelt V de omloopsnelheid voor, MV het totale bedrag aan betalingen en PT de totale geldswaarde der goederenomzetten.
Niet alleen een stijging van de geldhoeveelheid M, maar ook een verhoging van de omloopsnelheid V kan tot een toeneming van het economisch verkeer PT leiden. Dit kan ook het effect van een op wijziging van de geldhoeveelheid gerichte monetaire politiek tenietdoen. Volgens de kwantiteitstheorie is de omloopsnelheid, althans op korte termijn, praktisch constant. De omloopsnelheid in de verkeersvergelijking is wel beschouwd als een grootheid die door institutionele factoren bepaald zou zijn, m.n. de betalingsgewoonten, waaronder het betalingsinterval (de tijd die voor een huishouding verloopt tussen twee ontvangsten of twee betalingen) en de differentiatie in het bedrijfsleven. Een verandering van het betalingsinterval doet de ter handhaving van prijzen en hoeveelheden der omgezette goederen benodigde geldhoeveelheid veranderen. Wanneer huishoudingen elkaar aanvankelijk eens per week betaalden en vervolgens overgaan tot betaling eens per 4 weken, worden de rusttijd en het betalingsinterval, het bedrag dat telkens betaald moet worden en de benodigde geldhoeveelheid viermaal zo groot, de omloopsnelheid en de inkomenssnelheid tot ¼ van hun oorspronkelijke waarden gereduceerd.
De omloopsnelheid en de inkomenssnelheid vertonen geen gelijkgerichte veranderingen meer als de differentiatie in de bedrijfskolom toeof afneemt, d.w.z. het aantal huishoudingen bij gelijkblijvende toegevoegde waarde in het produktieproces een wijziging ondergaat. De betalingsgewoonten en de mate van differentiatie zijn echter geen exogene grootheden voor de economische analyse. Het geld doet niet alleen dienst voor transactiedoeleinden, maar ook als vermogensobject, waardoor het aanhouden van geld boven of beneden de minimumkas aantrekkelijk kan zijn. Bovendien zijn de betalingsgewoonten en de mate van differentiatie in het bedrijfsleven gevoelig voor kostenfactoren. Deze benadering vindt men in de geldvraagtheorie, die nagaat waarvan de door economische subjecten gewenste geldhoeveelheid afhangt.
Overigens gebruikt men tegenwoordig in plaats van de omloopsnelheid veel meer het begrip geldquote of liquiditeitsquote, waarbij de geldhoeveelheid (liquiditeitenmassa) wordt uitgedrukt in procenten van het nationaal inkomen (→geldwaarde).
Bedrijfseconomie. De verhouding tussen omzet en vermogen geeft een aanwijzing omtrent de relatie tussen de activiteit van de onderneming en het vermogen en is als zodanig een belangrijk kengetal, dat echter voorzichtig dient te worden gehanteerd. Een bedrijf met veel oude activa die grotendeels zijn afgeschreven zal volgens deze maatstaf als gunstiger te voorschijn komen.
LITT. M.W.Holtrop, De omloopsnelheid van het geld (1928); J.Zijlstra, De omloopsnelheid van het geld en zijn betekenis voor geldwaarde en monetair evenwicht (1948).