Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2021

luiaards

betekenis & definitie

m. (mv.), Bradypodidae, familie van tandarme zoogdieren, behorend tot de orde Xenarthra, verspreid voorkomend in Midden-en Zuid-Amerika.

Luiaards leven, omgekeerd hangend aan de haakvormige nagels, in bomen. Deze dieren eten twijgen, bladeren en vruchten. De groeirichting van het haar is van buik-naar rugzijde en van de uiteinden van de ledematen naar het lichaam toe; dit vergemakkelijkt het aflopen van regenwater bij de omgekeerde houding. In de langharige pels leven algen, mijten, kevers, en motten, die ten dele de kleur bepalen. De schone luiaards in de dierentuinen zijn veelal bruinachtig, wat de echte kleur van de vacht dus is. Luiaards bewegen zich traag door de bomen voort, maar kunnen ook, zij het wat onbeholpen, over de grond kruipen.

Het zijn goede zwemmers. De spijsvertering verloopt ook uiterst langzaam. Men onderscheidt drietenige (Bradypus, ook ai of aai genoemde en tweetenige luiaards (Choloepus, ook unau genoemd); dit slaat op het aantal vingers van de voorste ledematen. De aan het einde van het Pleistoceen uitgestorven reuzenluiaards (Megatherium, Mylodon), eveneens bewoners van ZuidAmerika en wellicht nog tijdgenoten van de mens, waren grondbewoners van aanzienlijke grootte (lengte tot 6 m, gewicht tot 4,5 ton); de hedendaagse boomluiaards wegen tot 9 kg en worden hooguit 65 cm lang.

< >