m. (-s),
1. kandelaar;
2. lichtkroon.
De luchter is een van het plafond vrij afhangende metalen of houten kaarsenkroon. Zulke exemplaren werden al gebruikt in de Angelsaksische kerken vóór de Noormannentijd (1066). In de 12e eeuw ontstonden bronzen modellen met een of meer hoepels om de kaarsen te dragen. In de late middeleeuwen ontstonden koperen exemplaren, doorgaans voor kerken. In de 17e eeuw werden de Nederlanden bekend om hun koperen luchters; de bewerkte stang droeg talrijke S-vormige takken als kaarsenhouder en eindigde in een grote, reflecterende bol. Dergelijke luchters werden toegepast in kerkgebouwen en patriciërshuizen.