[<Lat.] (het accent wisselt),
I. bn., 1. kubus-, teerlingvormig: een kubiek’ gebouw;
2. verbonden met een lengtemaat ter uitdrukking van een inhoud ter grootte van een kubus met de genoemde maat als rib: dat glas kan 300 ku’bieke centimeter water bevatten; vandaar (ook aaneengegeschreven) als inhoudsen hoeveelheidsmaat: de inhoud bedraagt tien kubieke meter; een kubieke meter hout;
II. zn. v./m. (-en), verkorting van kubieke meter (inhoud): de bouwkosten bedroegen 147 gulden per kubiek’; ook kuub.