m. (en), ben. voor een geknotte wilg die een kroon vormt en vervolgens als hakhout wordt gebruikt; dit in tegenst. tot schotwilg.
(e) De knotwilg wordt als →knoot behandeld met een kapperiode van drie tot vijf jaar. De meeste knotwilgen behoren tot de soort Salix alba, de schietwilg. Mede in verband met de bestrijding van de watermerkziekte van de wilg, die via aantasting van oudere scheuten de boom doodt, is regelmatig snoeien van knotwilgen noodzakelijk.