m. (-en), (ook: kees), een soort hond; zijden -, kruising van maltezer met dwergkees.
(e) Keeshonden horen tot een grote groep van rassen die alle min of meer het type en de bouw van de Hollandse en Duitse keeshonden hebben. In de kynologie worden ze wel de spitzhonderassen genoemd naar de samojeed, de husky, de malamute en de Groenlandse eskimohond (allemaal poolhonden) en verder ook de laika (Rusland), de Karelische berenhond, de elandhond, de chowchow, de Hollandse en de Duitse keeshond (Deutscher Spitz). De wolfskees heeft een grijze vacht, maar er zijn behalve die grijze keeshond ook witte, zwarte en bruine keeshonden. Zij moeten echter wel eenkleurig zijn. De grijze kees kwam al eeuwen in Duitsland voor en waarschijnlijk is deze hond met Rijnschippers naar Nederland gekomen.
Alle keeshonden hebben staande oren en een krulstaart die omhoog over de rug wordt gedragen. Men rekent echter ook het schipperke tot deze groep en dat ras heeft geen of een rudimentaire staart. De keeshonden hebben een schouderhoogte van 40—45 cm. De keeshond heeft een lange afstaande rechte beharing op het lichaam en aan de staart, maar een korte beharing op de snuit, de kop, de oren en aan de poten. De witte keeshond mag niet verward worden met de samojeed die wel tot de groep keeshonden hoort, maar een poolhond is. Behalve de grote keeshonden zijn er nog dwergvormen van de grote keeshond, de dwergkeesjes. Bij die dwergkeesjes komen kleuren voor als crème, oranje en diep blauwgrijs. →Finse keeshond.