Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

irrigator

betekenis & definitie

[Lat.], m. (-s, -en), toestel voor het reinigen van wonden en het uitspoelen van lichaamsholten (m.n. van blaas, schede en dikke darm).

(e) De irrigator bestaat uit een glazen of metalen vat of een gummivat gevuld met een spoelvloeistof. De bodem heeft een opening waarin een slang wordt bevestigd, terwijl het einde van de slang, behalve een afsluitkraan, een aanzetstuk draagt dat in verband staat met de vorm van de holte die men wil reinigen. Door het vat hoger of lager te houden kan men de uitstroomsnelheid van de vloeistof regelen.

Irrigators worden het meest toegepast bij het spoelen van de schede.

< >