[→Lat.], v. (-n, -s), het berekenen van tussenliggende waarden van een functie, die in getabelleerde vorm gegeven is.
(e) De eenvoudigste interpolatie is de lineaire, waarbij aangenomen wordt dat de functie tussen twee getabelleerde waarden lineair verloopt; er bestaan echter veel nauwkeuriger interpolatieformules, waarbij gebruik wordt gemaakt van een interpolerend polynoom (veelterm) van b.v. de graad k ≧ dat voor (k + 1) waarden van x met de te interpoleren functie overeenkomt. De veronderstelling is dan dat het polynoom de functie ook in tussenliggende waarden goed representeert. Het interpolerend polynoom kan geschreven worden als een lineaire functie van de (k + 1) functiewaarden met coëfficiënten die polynomen van de graad k zijn (La Grange-interpolatie). Ook is het mogelijk van differenties gebruik te maken. Men krijgt dan de interpolatieformules van Newton. In sommige gevallen zijn ook de afgeleiden van de getabelleerde functie bekend. Men kan dan een interpolerend polynoom van de graad 2k — 1 construeren (k ≧1), zodanig dat voor k waarden van x de waarde van het polynoom en zijn afgeleide met die van de functie en haar afgeleide overeenstemmen (Hermite-interpolatie).
Interpolatie is voornamelijk van belang bij functies die gegeven zijn in de vorm van tabellen, b.v. logaritmetafels. Sinds de komst van computers heeft de interpolatie aan betekenis verloren; het blijkt meestal voordeliger functiewaarden met behulp van een →approximatiemethode steeds opnieuw te berekenen dan tabellen van functies in een computergeheugen op te bergen. Interpolatieformules vormen echter nog steeds de basis voor numerieke differentiatie en integratie. Het omgekeerde probleem, berekenen van het argument als de functiewaarde gegeven is, wordt inverse interpolatie genoemd.