o. (-men), grafische weergave van het gedrag van ijzer en koolstof, dan wel van ijzer en cementiet, bij verschillende temperaturen.
(e) Zuiver ijzer (Fe) wordt praktisch niet toegepast, technisch ijzer is Fe verontreinigd met koolstof (C), en ook wel met andere elementen. Het C-gehalte beïnvloedt de eigenschappen sterk. Bevat het metaal <2 % C dan spreekt men van staal, bij ≧2 % C van gietijzer en ruwijzer. De C kan in Fe oplossen, zij het dat de mate verschilt voor de diverse modificaties (𝜶-, yen 𝛿-ijzer) (afb.). Veelal gaat C ook een verbinding met Fe aan: Fe3C (→cementiet); het koolstofgehalte daarvan is 6,7 %. En in vast technisch ijzer kan C bij een hoog gehalte, of na lang gloeien, ongebonden voorkomen als grafiet.
De gang van zaken bij af koelen en verhitten van een mengsel van Fe en C kan in een diagram worden weergegeven. Meestal wordt zowel de relatie tussen Fe en vrije C weergegeven: het stabiele diagram, als de relatie tussen Fe en Fe3C: het metastabiele diagram. Strikt genomen gelden ze alleen bij afwezigheid van andere elementen en bij langzame afkoeling in rustige lucht.
In vast technisch ijzer kan men diverse kristalmengsels van bepaalde samenstelling aantreffen. Zo is →austeniet een mengkristal van C opgelost in y -ijzer. Ferriet is een mengkristal van C opgelost in 𝜶-ijzer. Het is zacht en taai en magnetisch beneden 768 °C. Ledeburiet is een eutect: een kristalmengsel van vaste samenstelling ontstaan bij de overgang vanuit een vloeistof; het mengsel bestaat uit austeniet en Fe3C. Perliet is een eutectoïd: een kristalmengsel van vaste samenstelling gevormd in een vaste stof bij de overgang van de ene kristalvorm op de andere; samenstelling: fijne lamellen van ferriet en Fe3C.
Perliet is hard, terwijl Fe3C zeer hard en bros is. Uit het diagram is o.m. af te lezen, dat het smeltpunt van ijzer lager wordt bij een toenemend C-gehalte (tot 4,3 %).