m. (-en), Ulmus, olm, geslacht uit de familie Ulmaceae, dat verscheidene soorten en variëteiten omvat, die in gematigde streken van het noordelijk halfrond voorkomen.
(e) Iepen zijn voornamelijk grote bomen, veel soorten kunnen een hoogte van 30—40 m en meer bereiken. Om hun snelle groei, geringe gevoeligheid voor rook en stof alsmede om moeilijke beschadiging van hun wortels worden veel soorten gebruikt voor beplanting van wegen en straten en rond gebouwen. Om zijn grote resistentie tegen wind was de iep een veelgebruikte boom in het openNed. landschap. De bladeren zijn scheef ellipsvormig, dubbel gezaagd en soms ruw. Zij staan afwisselend en zeer duidelijk in één vlak. De iep bloeit in febr.-mrt. vóór het ontluiken van het blad.
De bloemen zijn tweeslachtig en staan in hoofdjes bijeen. De vruchten zijn kleine, platte, nootvruchtjes met een vliezige, de vrucht rondom omgevende vleugel; de zaden verliezen hun kiemkracht snel. De verschillende soorten zijn niet gemakkelijk te onderscheiden, ook al doordat er veel variaties en kruisingen voorkomen. De iep verlangt een vruchtbare, vochthoudende, voor water en lucht goed doorlatende grond. Sinds 1918 wordt de iep in Europa in zeer ernstige mate aangetast door de ➝iepeziekte, voor het eerst ontdekt in Frankrijk, vanwaar zij zich over België en Nederland, over het grootste deel van Europa heeft verbreid. In Nederland en België, die bekend waren om hun fraaie iepenlanen en waar de iep in steden en dorpen van oudsher was gebruikt voor de aankleding van straten en pleinen, is deze decoratieve boom, behoudens in sommige streken langs de kust, vrijwel verdwenen.
De bekendste soorten zijn:
1. de veldiep (Ulmus carpinifolia Gleditsch sensu Rehder) met meestal enigszins behaarde jonge twijgen; de bladeren van de kortloten zijn spits tot toegespitst en hebben aan de lange zijde van het blad 7-12-(14) nerven. Zij zijn 2—10 cm lang. De veldiep heeft spitse knoppen. Er zijn van deze soort veel variëteiten, terwijl er ook veel klonen zijn geselecteerd, o.a. de monumentaaliep (U. carpinifolia) met rechtdoorgaande stam en smalle, piramidale kroon. U. carpinifolia ‘Dijkwel’ is bestand tegen zeewind en U. carpinifolia ‘Christine Buisman’ (misschien tot U. ‘hollandica’ behorend) is bestand tegen iepziekte, maar gevoelig voor invuren, veroorzaakt door een vertegenwoordiger van de zwam Nectria cinnabarina.
2. de ruwe iep of bergiep, Ulmus glabra Huds.(synoniemen: U. scabra Mill., U. montana Stokes). De twijgen zijn in de jeugd ruw behaard, de knoppen zijn stomp. Het blad is zeer scheef, de top is zeer sterk toegespitst, de voet van de lange zijde vormt een oortje, dat de bovenzijde van de bladsteel overlapt. De lange zijde van het blad heeft 12-19 zijnerven. De bovenkant van het blad is zeer ruw en de bladsteel is kort. Hij wordt veel aangetroffen in het bergland van Midden-Europa. Een ➝cultivar is de pluimiep (U. glabra Exoniesis), met omhooggerichte twijgen en dicht tegen de twijgen liggende gekroesde bladeren, die niet zeer gevoelig is voor de iepziekte.
3. de steeliep (U. larvis Pall.) met langgesteelde en gewimperde vruchtjes. De bovenzijde van het blad is kaal, hij heeft 10—17—(19) zijnerven aan de lange zijde bij de bladeren aan de kortloten en de nerven zijn recht en zelden vertakt. De knop is puntig.
4. U. procera Salisb.; het blad van deze Engelse soort heeft ca. 7—12 zijnerven aan de lange zijde van het kortlotblad, terwijl de basis van de hoofdnerf vaak in de richting van de korte zijde van het blad gekromd is. U. procera bloeit zeer vroeg.
Een kruisingsprodukt van veldiep en bergiep is U. x hollandica Mill. Enkele klonen hiervan zijn:
a. U. x hollandica Belgica, de bekende Hollandse iep, een bijzonder mooie laanboom, maar door zijn gevoeligheid voor de iepziekte onbruikbaar geworden;
b. U. x hollandica Vegeta, steeds meer gekweekte kloon, daar hij een krachtige groeier is, en niet erg vatbaar voor iepziekte;
c. U. x hollandica Commelin. Deze is even weinig vatbaar als de Vegeta, maar beter van vorm en donkerder van blad;
d. U. x hollandica Groeneveld, zeer resistent tegen iepziekte, waarschijnlijk geen krachtige groeier, strak van vorm. De U. x hollandica Mill. is na de veldiep de iep die in Nederland het meest in het wild voorkomt, vooral in de duinstreek. Hiertoe behoren de ten minste vier eeuwen oude, holle iep bij Kraantje Lek en de meeste Ned. kurkiepen.