[Chin. hwang, geel, ho, ondiepe rivier], (ook: Hoeng-ho) rivier in China, lengte 4800 km, stroomgebied 980000 km2, ontspringt in ZuidoostTibet op 4500 m hoogte in het Kwenloen Gebergte, vormt tot Langtsjow tal van cañons en vertakt zich daarna breed in noordelijke richting en maakt een grote bocht om het droge Ordos Plateau. Door verdamping neemt hier het debiet af.
Bij Toengkoeang worden de Hwaïho en de Fenho (beide zeer slibrijk) opgenomen en hervat de Hwangho zijn oostwaartse loop. Bij Tsjengtsjou komt de rivier in de Chinese laagvlakte, die zij zelf grotendeels met haar afzettingen heeft opgebouwd. De rivier heeft diverse keren haar loop moeten verleggen, omdat de puinaanvoer zo groot is dat dichtslibbing optreedt. Tot 1194 mondde de Hwangho uit ten noorden van het schiereiland Sjantoeng, van 1194-1853 ten zuiden, van 1853-1938 ten noorden, van 1938— 46 ten zuiden en na 1946 weer ten noorden van Sjantoeng. Sinds het begin van de geschiedschrijving heeft de rivier wel 1500 overstromingen gekend in de laagvlakte. Deze overstromingen hebben de boeren soms tot wanhoopsopstanden gedreven.
De rivier heeft een zeer onregelmatig debiet: 300 m3/s in febr. en 14000 m3/s in aug., waardoor de kans op overstroming groot is. De regulering (bedijking, uitdieping, 70 stuwen, 46 waterkrachtcentrales) is in 1950 gestart en verkeert in vergevorderde staat. Het is onzeker of de geplande 106 m hoge stuwdam in de Sanmenkloof (stuwmeer: 64 mrd. m3 water), door de twijfel omtrent het nut, door het hoge slibgehalte van de rivier, voltooid zal worden.