o. (-en), ongelijkvloerse wegaansluiting van een autoweg op een ongelijkvloers kruisende, ondergeschikte, meestal enkelbaansweg, waarbij de toeritten naar en de afritten van de autobaan paarsgewijs gesitueerd zijn in twee van de vier kwadranten, gevormd door de elkaar kruisende wegen, waarbij een toeof afrit een lus van 180° doorloopt.
(e) De toeen afritten van een halfklaverblad zijn vloeiend, via inen uitvoegstroken, aangesloten op de rijbanen van de autosnelweg en haaks op de ondergeschikte weg. De minimumstralen van de lussen bedragen bij toeritten 50 m en bij afritten 70 m. Afhankelijk van de keuze van de kwadranten voor de situering van een toeen afrit kunnen in principe vier varianten voorkomen die worden onderscheiden in een symmetrische oplossing t.o.v. de autosnelweg en een asymmetrische oplossing. De keus van een halfklaverbladoplossing en van de kwadranten waarin toeen afritten gesitueerd worden, kan bepaald worden door topografische omstandigheden (bestaande bebouwing, spooren waterwegen) of door verkeerstechnische criteria (eisen tot minimalisering van het aantal kruisende bewegingen van het autoverkeer of tussen het autoverkeer en het langzame verkeer op de ondergeschikte weg).