v./m. (-’s),
1. muziekinstrument bestaande uit een stel chromatisch gestemde glazen kommen, die op een draaibare stang in elkaar worden geschoven (e);
2. zeker kinderspeelgoed, bestaande uit 8-16 op twee gespannen draden rustende glazen plaatjes, waarop men door middel van een kurken hamer de tonen van één tot twee octaven kan laten horen; dito speeltuig met metalen plaatjes.
(e) De glasharmonika werd in 1763 ontworpen door Benjamin Franklin. De glazen kommen van het instrument raken elkaar niet, de rand van elke volgende kom steekt een weinig voorbij de andere uit. Door voetbeweging wordt de stang in draaiende beweging gebracht; de klokken wentelen mee en wanneer zij met een bevochtigde vinger worden aangeraakt, komen zij in trillende beweging en veroorzaken een zwevende toon met vele nuanceringsmogelijkheden. O.a. Mozart en Beethoven hebben stukken voor de glasharmonika gecomponeerd. Ca. 1830 raakte het instrument in onbruik.