bn. en bw. (-er, -st),
I. bn., 1. rap, zich vlug voortbewegend of daartoe in staat: het gezwinde hert; iemand te — zijn, hem te vlug af zijn; (van zaken) snel; gezwinde slagen; met gezwinde pas; gezwinde lont (vuurwerkerij), een soort van lont die zeer gemakkelijk vuur vat en spoedig verbrandt;
II . bw., 1. op snelle wijze: hij liep er — heen; —!, snel!; 2. spoedig: ach, waarom zo gezwind?